1. Ingeval de invaliditeit van een persoon die uitkeringen op grond van de wetgeving van een of meer lidstaten geniet, toeneemt, zijn de volgende bepalingen van toepassing, rekening houdende met de toeneming van de invaliditeit:
a) de uitkeringen worden toegekend in overeenstemming met hoofdstuk 5, dat van overeenkomstige toepassing is;
b) als de betrokkene echter onderworpen geweest is aan twee of meer A-wetgevingen en er sinds de toekenning van de prestaties geen wetgeving van een andere lidstaat op hem van toepassing is geweest, worden de prestaties echter toegekend overeenkomstig artikel 44, lid 2.
2. Indien het totale bedrag van de op grond van lid 1 verschuldigde uitkering of uitkeringen minder bedraagt dan het bedrag van de uitkering welke de betrokkene genoot voor rekening van het orgaan dat de uitkeringen voordien verschuldigd was, is bedoeld orgaan verplicht hem een aanvulling gelijk aan het verschil tussen bedoelde bedragen te verlenen.
3. Indien de betrokkene geen recht op uitkering heeft voor rekening van een orgaan van een andere lidstaat, is het bevoegde orgaan van de voorheen bevoegde lidstaat verplicht de uitkeringen toe te kennen overeenkomstig de door het orgaan toegepaste wetgeving, daarbij in voorkomend geval rekening houdend met de verergering en met artikel 45.